Rasstandaard

Op 1 januari 2003 is de Zwitserse Witte Herder voorlopig erkend als ras door de Federation Cynologique Internationale (FCI). Op 4 juli 2011 heeft de officiële erkenning plaatsgevonden.
Ter gelegenheid van deze officiële erkenning is de rasstandaard op enkele punten aangepast. Naast enkele kleine veranderingen hebben de belangrijkste wijzigingen met name betrekking op een uitgebreidere omschrijving van het karakter en de schofthoogte van de hond.

Totdat een officiële Nederlandse vertaling van de nieuwe rasstandaard beschikbaar is, publiceren wij de eerder verschenen Nederlandse vertaling.
Voor diegenen die de Engelstalige rasstandaard van 4 juli 2011 willen inzien, klik hier.

Rasstandaard 
Standaard FCI–Nr. 347 
ZWITSERSE WITTE HERDERSHOND
(Berger Blanc Suisse – White Swiss Shepherd Dog)

Oorsprong en datum van publicatie: 
FCI erkende rasstandaard 18-12-2002
Internationaal aangenomen op 01-01-2003
Datum van publicatie:
26-11-2002
Nederlandse vertaling vanuit de originele Franse versie: Ruut Tilstra en Jan de Gids

Land van oorsprong:
Zwitserland

Gebruiksdoel:
Familie- en gebruikshond met uitgesproken liefde voor kinderen, een oplettende waker, een opgewekte en gemakkelijk lerende werkhond.

Classificatie FCI:
– Rasgroep 1 (Herdershonden en veedrijvers met uitsluiting van de Zwitserse Sennenhonden)
– Geen werkproef

Kort overzicht van de geschiedenis:
In Amerika en Canada hebben de Witte Herders zich langzaamaan ontwikkeld tot een op zich staand ras. De eerste honden van dit ras werden in de beginjaren ’70 geïmporteerd naar Zwitserland. De Amerikaanse reu ‘Lobo’, geboren op 05-03-1966, kan als de stamvader van het ras in Zwitserland beschouwd worden. Met de nakomelingen van deze reu ingeschreven in het Zwitserse Stamboek (LOS-Livres des Origines Suisse) evenals de nakomelingen van andere Witte Herders, geïmporteerd uit Amerika en Canada, verbreidde de Witte Herder zich geleidelijk aan over geheel Europa, waar ze vandaag de dag, meerdere generaties raszuiver gefokt, in grote aantallen leven. Sinds juni 1991 worden deze honden als ‘nieuw ras’ ingeschreven in de Bijlage van het Zwitserse Hondenstamboek (LOS).

Algemene verschijning:
De Witte Herder is een krachtig goed bespierde middelgrote stok- of langstokharige hond met staande oren, van rechthoekig formaat, middelzwaar beendergestel en met een elegante, harmonieus vloeiende belijning.

Belangrijke verhouding/formaat:
Middellang rechthoekig formaat. De verhouding van de romplengte (berekend vanaf het borstbeen tot het zitbeentje) en de schofthoogte bedraagt 12:10. 
De lengte van de stop tot aan de neusspiegel is in geringe mate groter dan de lengte van de stop tot aan de achterhoofdsknobbel.

Gedrag en karakter:
Temperamentvol zonder nervositeit, opmerkzaam en waakzaam, soms enigszins gereserveerd tegenover vreemden, echter nooit angstig of agressief.

Hoofd:
Krachtig, droog en adellijk gevormd, in natuurlijke verhouding tot het lichaam staand. Van boven en opzij gezien wigvormig, naar de neus toe smaller verlopend. Bovenbelijning van schedel en snuit lopen evenwijdig.

Schedel:
Schedel: Flauw gewelfd, met aanwezige middengroef. 
Stop: Zacht verlopend, doch duidelijk zichtbaar.

Gezicht:
Neus: Middelgroot. Zwart gewenst, een lichtere neus en/of een wisselneus is toegestaan. 
Snuit: Krachtig en middellang. Neusrug en onderkaakbelijning recht, naar de neus toe licht samenlopend. 
Lippen: Strak, droog, goed gesloten, bij voorkeur zo zwart mogelijk. 
Gebit: Krachtig en volledig schaargebit, waarbij de tanden loodrecht in de kaak moeten staan. 
Ogen: Middelgroot, amandelvormig, licht schuin aangezet. De kleur is donkerbruin tot zwart, goed aanliggende oogranden bij voorkeur zwart.
Oren: Hoog aangezette, goed rechtop gedragen evenwijdig naar vorengerichte grote staande oren in de vorm van een langgerekte van boven licht afgeronde driehoek.

Hals:
Middellang en goed gespierd, harmonieus aangezet aan het lichaam, zonder keelhuid, de elegant gewelfde neklijn verloopt zonder onderbreking vanaf het matig hoog gedragen hoofd tot de schoft, de keellijn vloeiend tot het borstbeen.

Lichaam: 
Krachtig, goed bespierd, middellang.
Schoft: Benadrukt.
Rug: Horizontaal, vast.
Lendenen: Sterk bespierd. 
Croupe: Lang en van gemiddelde breedte, aanzet bijna horizontaal, vervolgens naar achteren geleidelijk afvallend. 
Borst: Niet te breed, diep (ca. de halve schofthoogte) tot aan de ellebogen reikend. Ovale en ver naar achter reikende borstkas. Duidelijke voorborst. 
Buik en flanken: Slanke, strakke flanken. De buiklijn verloopt licht naar boven.

Staart:
Rondom vol behaarde sabelstaart die naar de punt toe smaller wordt. Liefst diep aangezet en tenminste reikend tot aan het spronggewricht, in rust hangend of het onderste eenderde deel licht opgebogen, in beweging hoger, maar nooit boven de ruglijn gedragen.

Ledematen:
Krachtig, pezig, middelzwaar.

Voorhand: 
In front gezien recht. Slechts matig brede stand, van opzij gezien goed gehoekt.
Schouder: Lang en goed schuin gesteld schouderblad, goede hoeking, de gehele schouderpartij goed gespierd. 
Opperarm: Voldoende lang, sterk bespierd. 
Onderarm: Van voldoende lengte, goed bespierd.
Ellebogen: Goed aangesloten.
Middenvoorvoet: Stevig en licht schuin gesteld.

Achterhand:
Van achter gezien recht en evenwijdig, niet te breed staand, van opzij gezien goed gehoekt. Dijbeen: Middellang met sterke bespiering. 
Onderbeen: Middellang, schuin gesteld met stevige botten en goed bespierd. 
Spronggewicht: Krachtig, goed gehoekt. 
Middenachtervoet: Middellang, recht en pezig. Wolfsklauwtjes moeten verwijderd (met uitzondering in die landen waar verwijdering van de wolfsklauwtjes verboden is). 
Voeten: Ovaal, achter iets langer dan voor, tenen dicht sluitend en goed gewelfd. Stevige, zwarte voetzolen; donkere nagels gewenst.

Gangwerk:
Soepele, ritmische bewegingsafwikkeling, gelijkmatig, vlot en volhardend wijd uitgrijpende voortred en krachtige stuwing, in draf uitgrijpende vloeiende en lichtvoetige voorwaartse beweging.

Huid:
Glad liggend, zonder rimpelvorming en donker gepigmenteerd.

Vacht:
Middellang, dicht, goed aanliggend stok- of langstokhaar, rijke, wollige ondervacht bedekt met stevig, recht stekelhaar. Snuit, gezicht, oren en voorzijde van de benen zijn korter behaard, nek en achterzijde van de benen zijn iets langer behaard. Licht golvend haar is toegestaan.

Kleur:
Wit

Grootte en gewicht:
Schofthoogte: Reuen: 60-66 cm, Teven: 55-61 cm.
N.B. In de nieuwe rasstandaard van 04-07-2011 wordt gesproken over een schofthoogte bij reuen van 58 – 66 cm en bij teven van 53 – 61 cm.
Gewicht: Reuen: ca. 30-40 kg, Teven: ca. 25-35 kg.
Rastypische honden mogen wegens een lichte onder- of bovenmaat niet worden gediskwalificeerd.

Fouten:
Elke afwijking van voorgenoemde punten is als fout te beschouwen waarvan waardering in verhouding staat tot de mate van afwijking.

Lichte fouten:
• Lichte wildkleur (zwakke gelige of bruinrode nuances) aan oorpunten, rug of bovenzijde van de staart.
• Vlekkerig pigmentverlies op de neus, lipranden en/of oogranden.

Zware fouten:
• Plompe verschijning, te kort gebouwd (vierkant).
• Ontbrekende geslachtskenmerken (vrouwelijke reuen, mannelijke teven).
• Het ontbreken van meerdere gebitselementen dan ten hoogste twee P1. De M3 wordt buiten beschouwing gelaten.
• Hangoren, tiporen, knikoren.
• Sterk afvallende ruglijn.
• Ringstaart, knikstaart, haakstaart, wipstaart.
• Zacht, zijdeachtig dekhaar, wollig, gekruld, niet tegen het lichaam aanliggend haar; uitgesproken langhaar zonder ondervacht. 
• Duidelijke wildkleur (duidelijk geelachtig of bruinrode verkleuring) aan oorpunten, rug en bovenzijde staart.

Diskwalificerende fouten:
• Angst, agressiviteit.
• Eén of beide ogen blauw, uitpuilende ogen.
• Entropion, ectropion.
• Ondervoorbeet, bovenvoorbeet, kruisgebit.
• Volledig pigmentverlies van de neus, lipranden en/of oogranden.
• Volledig pigmentverlies van de huid en voetzolen.
• Albinisme.

Reuen moeten in het bezit zijn van twee normaal ontwikkelde testikels, die compleet zijn ingedaald in het scrotum.